Grote lessen van een klein meisje
1. Een zeker kleyn meysjen in Engelandt, als zy omtrent vier jaaren oudt was/ had een conscientieus gevoelen van haar pligt omtrent haar Ouders/ om dat het gebodt zegt/ Eert uw Vader, en uw Moeder; En hoewel zy weinig voordeel hadt van de opvoedingh/ zo droegh zy zich omtrent haar Ouders met de grootste eerbiedigheidt/ die bedenkelijk was/ zo dat zy haar tot groote reputatie zo veel als tot troost was.Uit: De plichten der ouders, Jacobus Koelman, 2e druk 1684.2. Het was geen ongewoone zaak voor haar/ te schreyen indien zy haar Ouders ontstelt zach/ hoewel zy zelfs de oorzaak daar van niet geweest was.
3. Als zy van school quam/ placht zy met droefheidt en schrik te zeggen/ dat andere kinderen tegen Godt gezondight hadden/ door snoode woorden te spreken/ dewelke zo quaadt waren/ dat zy die niet wederom dorst uitspreeken.
4. Menighmaal placht zy verwondert te zijn over Godts barmhertigheidt/ dat hy haar zo veel goedt gedaan had boven andere/ die zy zach waar van zommige bedelden/ andere blindt/ en eenige krom waren/ en omdat haar niets ontbrak/ 't welk goed voor haar was.
5. Menigmaal was zy in d'een of d'andere hoeck met traanen op haar knyen.
6. Zy was genegen/ om andere kinderkens raadt te geven/ hoe zy zouden en behoorden God te dienen/ en zettede haar aan/ om alleen te bidden/ en 't was bekend/ dat wanneer haar vrienden uit waren/ zy de kinderen leerde bidden/ inzonderheidt op den dag des Heeren.
7. Zy verzocht ernstelijk de gebeden van andere/ dat zy haar mochten gedenken en bidden/ dat de Heere haar genade wilde geven.
8. Als dit kindt eenige zach lacchen/ die zy oordeelde zeer godloos te zijn; zoo zeyd zy tegen haar/ datze vreesden dat zy weinig reden hadden om zo vrolijk te zijn; zy vraagden/ of yemant niet mocht lacchen? Zy antwoordde/ neen toch, voor dat gy genade hebt, de gene die godloos zijn, hebben meer van noode te schreyen, dan te lagghen.
9. Zy placht dickwils te zeggen/ dat het de pligt was van haar Ouders/ Meesters/ en Meestressen/ over de zonde te bestraffen/ de gene die onder haar opzicht waren/ of dat Godt anders haar zoude bezoeken.
10. Zy was zeer aandachtig/ als zy de Schrift las/ en was er zeer door beweegt.
11. Geensins konde zy overreedt worden/ om des Heeren dag te ontheyligen/ maar wilde die doorbrengen in eenige goede pligten.
12. Als zy ter school ging/ dede zy dat zeer willig en blymoedig/ en zy was zeer leerzaam en exemplaar voor andere kinderen.
13. Als zy ziek wierdt/ vraagde haar eenen/ of zy wel wilde sterven? zy antwoorde/ ja, indien God haar zonden wilde vergeven, gevraagt zijnde/ hoe haar zonden zouden vergeven worden? antwoordde zy/ door het bloedt Christi.
14. Zy zeyde/ datze in Chritus geloofde/ en begeerde en verlangde/ om by hem te zijn/ en met veel blymoedigheidt gaf zy haar ziel over.
Zeer veel aanmerkelijke zaaken waren'er in haar leven en doodt/ maar de droefheidt en ontsteltenis/ waer in haar vrienden waren/ heeft die doen vergeten.
Uit het gedeelte: "Twintig exempelen van Godtzalige en vroeg stervende jonge kinderen", het tweede exempel.